Tamme konijnen zijn ontstaan uit wilde konijnen. Soms werden konijnen gehouden om de vacht en soms om het vlees. Later werd het konijn vooral een gezelschapsdier.
Het konijn is geen knaagdier maar behoort tot de orde van de Lagomorpha (haasachtigen). Deze haasachtigen hebben twee stifttandjes achter de snijtanden van de bovenkaak. Verder hebben ze grote oren en de achterpoten zijn springpoten. Ze eten zonder gebruik te maken van de voorpoten. Het vrouwtje heet een voedster en het mannetje een ram.
Konijnen hebben vaak een donkere, roodbruine urine, die ten onrechte voor bloed wordt aangezien. Bepaalde kleurstoffen in het eten kan ervoor zorgen dat de urine verkleurt.
Bijzonder aan konijnen is dat ze behalve gewone keutels ook zachte propjes, de zogenaamde maagpillen oftewel blindedarmkeutels, produceren. Deze worden gewoonlijk ’s nachts geproduceerd en eten ze weer op. Konijnen hebben dit nodig omdat blindedarmkeutels rijk zijn aan eiwitten, vitamine B en K, die in de dikke darm zijn geproduceerd.
Een konijn kan 6 tot 10 jaar oud worden.
Ouder is echter geen uitzondering!